Mijne Maccer
November 2015
Ons strand, onze zee
Haaks op de vloedlijn
rijen rijshouten schuttingen
als duinbeschermers
mooi in het gelid neergepoot
Ideale windschermen
en handdoekdrogers
voor de enkele families
die achter de duinen
in kleine vissershuisjes
hun vakantie doorbrengen
Op het strand iedere familie
tussen twee rijen rijshout in
haar eigen vaste stek
Geen stem luider dan de andere
respect voor elkaar
In ons stekje ligt moeder
royaal ingesmeerd te zonnen
met voor de hele dag eten
en drinken binnen handbereik
Mijn jongere broer
stijf als een stokstaartje
speurt strand en duin af
naar mogelijke belagers
van die jonge, mooie vrouw
Wijzelf trekken er op uit
met schop, bal en vlieger
Bouwen zandkastelen
klaar voor uitzichtloze strijd
tegen oprukkend water
Spelen 'Antoinette, wie heeft de bal'
en het wordt hollen achter die bal
met de wind mee
De vlieger vertikt het mee te spelen
ook al lopen we ons te pletter
tegen de wind in
Moeder zoeken we enkel op
om het knagend gevoel
van honger en dorst te stillen
Zaterdag en zondag
kraken horden dagjesmensen onze stekjes
Bevlaggen onze windschermen
met hun ‘ranje-blanje-bleu’ handdoeken
Meutes gillende, krijsende,
om zich heen stampende kinderen
lopen dwars over en door
de broze brugjes en tunneltjes
van onze uit zand opgebouwde
verkeerscomplexen
Tientallen transistorradio's
schetteren elk hun eigen smartlap
en overstemmen het rustgevende
geruis van de golfslag
Tonnen mensenvlees wentelen zich
in alle mogelijke bak- en braadstandjes
met de ijdele hoop morgen
Ambre-Solairekleurig
door straten te paraderen
Wij verlaten het bezette gebied
en spelen in en rond het huisje
poetsen vaders' Kever en onze fietsen
boetseren een hele fanfare bij elkaar
eten ons plaksnoeten met Expo-ijs
winnen en verliezen hopen guldens
bij het Monopoly spelen
Vader is geen zonneklopper
geniet van het zalig nietsdoen
na een week hard werken
en wil het 'n keer op en top Hollands
Met een geurende Schimmelpenninck
een glaasje Bokma binnen handbereik
en een Zwarte Beertjes-pocket
zetelt hij in de luwte van de meidoorn
Moeder ligt languit naast hem
vervolgt haar zonnekuur
koestert het nabij-zijn van haar man
proeft de geur van de sigaar
en geniet van ons bezig-zijn
Bij valavond roepen we uitgelaten 'doej'
naar de roodverbrande dagjesmensen
'en-de-wind-van-achter'
grapt een van ons de vertrekkers na
We komen niet bij van het lachen
en rennen het duinpad omhoog
terug naar 'ons' strand, 'onze' zee
●